zaterdag 18 oktober 2008

.eerste deel.het dorp.




1.

Ik word wakker aan de rand van een bos. Iets zit aan mijn hand te knabbelen. Ik zweer het je, er zit iets aan mijn hand te knagen. Ik zie niets, kan enkel voelen, mijn ogen staan wijdopen, denk ik, ik maak verschillende keren dezelfde beweging, ogen open, ogen toe, om zeker te zijn. Ik zie voorlopig geen verschil. Bewegen kan ik ook al niet, dat beest wegslaan. Dus laat ik nog even begaan, wat kan ik anders? Wachten.

Ik zie de rode afdruk van de tandjes op de plek waar ik het geknaag voelde.
Ik richt me op, moeizaam, en kijk rond. Een bos, niets meer, niets minder.

Veel valt er niet af te leiden uit mijn omgeving. Maar eerder dan mij af te vragen hoe ik hier kom, wil ik verder. Haast heb ik echter niet, om een of andere reden. Ik ben een en al rust, en dat verwondert mij.

Ik bereik de rand en zie velden. Ik wandel verder, en trek mij niets aan van modderplassen en prikkelende begroeiing die door de scheuren in mijn broek heel fijne bloedspoortjes achterlaten. Dit alles is van geen belang, bedenk ik.

Langs een smal landweggetje ontmoet ik een boer. Ik weet niet eens of hij een andere taal spreekt, of gewoon een dialect. Na een korte periode van verwarrend heen en weer gebaar, wijst hij mij in de richting van een kerktoren, iets dieper in de vallei.

Als ik het dorp inwandel ontstaat er een licht tumult, ik laat het rustig aan mij voorbijgaan. Mensen wijzen mij na, er wordt gepraat. Mijn verschijning wekt duidelijk iets los bij de bewoners. Ik kijk wat rond en kan geen tijd plakken op deze plaats. Alles is er zoals het er altijd moet geweest zijn. De mensen lijken er wel uit steen gehouwen.
Ik weet niet waarom, maar zonder nadenken, wandel ik rustig verder, het dorp weer uit, langs een smalle, onverharde weg verder de vallei door.
Na enkele uren blijkt het pad te stoppen, zomaar, midden in de velden. Even weet ik niet meer goed waarheen, kijk wat rond, maar het wordt donker.
Ik blijf staan, en controleer even mijn benen. Mijn broek plakt eraan vast, het bloeden lijkt gestopt.

Over het algemeen voel ik me nog steeds verrassend kalm in deze situatie. Slechts één ding kan me verontrusten, de plek op mijn hand waar ik het beest voelde knagen, die ochtend in het bos. De rode afdruk van de tandjes is er nog steeds, maar nu feller, de wonde groeit niet dicht, ze staat open voor infecties.
Ik wil er niet langer naar kijken, stop mijn handen in mijn zakken en zet me neer aan de rand van de weg. Die nacht droom ik niet.